Bij binnenkomst kreeg iedereen een badge met daarop niet alleen zijn naam, maar ook een gekleurde balk met jaartallen erop, b.v. 1950-1955.
Daardoor ontstonden jaargroepen van chanichiem (kinderen) die bij elkaar in de JK (jeugdkamp) hadden gezeten.
Het leukste was om iemand tegen het lijf te lopen die je al meer dan 30 jaar uit het oog verloren was, die vaag te herkennen, de badge te lezen en dan elkaar heel hard in de armen te vallen. Ook leuk was om alle ruimtes door te lopen op zoek naar iemand, die al door iemand anders gesignaleerd was en die dan heel hard te omhelzen.
Het programma begon met speeches. Men was nauwelijks stil te krijgen, maar het lukte enkele sprekers uiteindelijk toch om de aandacht voor zich te winnen.
Onderwerp: Het Haboniemgevoel.
De oudste deelneemster, mevrouw Seraphina Boas van 90 jaar, vertelde over de vooroorlogse Jeugd Federatie (opgericht in 1919), Dov Kalman over zijn, ondanks- alles-zionisme, Lex Nathans over zijn Haboniemgevoel en Ariane Boeken over haar werk als professionele Haboniemer werkend voor de Sochnoet (Jewish Agency) in Israël. Jardeen Roos gaf in haar speech instructies onze jaargroep op te zoeken, in een kring te gaan staan en ?Op de hoek van Haifa? te zingen.
In het geval het Haboniemgevoel nog niet was aangewakkerd, was het na dit moment niet meer te stuiten. Na een uitstekend buffet, met ijs toe, ging de band van Doron Peper pas goed van start met bekend Israëlisch repertoire. en barstte het feest los. En natuurlijk moest er getajisjt worden! En voor wie niet weet wat dat is, volgt hieronder een cultuurhistorische aanzet over tajisjen, geschreven en tijdens de avond voorgedragen door Ralph Levie:
Haboniem, een cultuurhistorische aanzet.
Jeesj lanoe tajisj, letajisj hagadol, lalala, lalala, lalala
Op latere leeftijd terugdenken aan de Haboniemjaren doet mij stuiten op nog altijd raadselachtige culturele uitingen waar ik in mijn jonge jaren, zonder enige reflectie, aan deelnam. Neem nu het ?tajisjen?( het bokken?) dat in mijn Haboniemjaren een ongekende populariteit genoot. De ontluikende sexualiteit van ons jongeren werd via het ?tajisjen? op socialistisch-zionistische wijze gereguleerd. Enthousiast zingend in een kring werd de mogelijkheid geschapen op voorzichtige wijze de voorkeur voor het andere geslacht (er was in die jaren alleen ruimte voor heterosexueel gedrag) aan de rest van de groep te tonen. Gedurende een halve minuut was er plaats voor minimaal fysiek contact in de vorm van een rondedansje, hetgeen vervolgens genoeg materiaal vormde voor verdere fantasieën, dromen en sterke verhalen in de avonduren. Het gehele spel bestond uit een subtiel evenwicht tussen het uiten van je voorkeur, doch niet te opvallend, en het niet geheel aan de kant laten staan van de minder populaire groepsgenoten. De begeleiding van dit alles bestond uit een door de geschiedenis gevormde potpourie die tot nu toe te weinig belangstelling heeft gekregen vanuit cultuur-historisch perspectief.
De eerste regels blijken na vertaling een verrassende inhoud te hebben. ?We hebben een bok, een grote bok?, waarna de tekstschrijver ons verder in het ongewisse laat door te vervolgen met ?lalala?. Bij herhaling van de potpourie, die voor eeuwig op mijn harde schijf gebeiteld lijkt te staan, blijken de woorden ?lalala?, zowiezo een belangrijk onderdeel te vormen van onze Hebreeuwse woordenschat in die jaren. <