Een van de belangrijke taken die de Staat Israël zich stelt, is het eren van mensen, die zelf niet Joods zijn en die met inzet van eigen leven en vaak ook dat van hun huisgenoten, tijdens de Holocaust Joodse medeburgers probeerden te redden.
De heer Ruurd de Roo en zijn echtgenote mevrouw Jetje de Roo-Jansma (beiden postuum).
Ruurd en Jetje de Roo kwamen met hun kinderen Pieter, Trijntje, Harm, Doetje en Bendert vanuit Friesland naar Zuid-Limburg. Daar vond Ruurd werk als ondergrondsmijnwerker in de Staatsmijn Hendrik te Brunssum. Ook de zonen werkten later in deze mijn.
Het gezin woonde in Schinveld in de Kerkstraat. Daar werd in 1921 hun zesde kind dochter Willemke geboren. Na zeven jaar ondergronds gewerkt te hebben begon Ruurd een klein boerenbedrijf. Ook was hij in het dorp kolenhandelaar, vuilnisman en rioolreiniger.
Zijn vrouw Jetje had, naast haar bezigheden als huisvrouw en moeder, haar werkzaamheden op de boerderij waar, naast een koe en twee paarden, voornamelijk varkens werden gehouden.
De familie De Roo was protestant. Waarschijnlijk was het de dominee die hen in het oorlogsjaar 1943 in contact bracht met verzetsmensen die joodse kinderen hielpen onderduiken. (Later bleek het de N.V.-groep te zijn ? een groep jonge mannen en vrouwen die er in zijn geslaagd 250 joodse kinderen te redden door hen te helpen onderduiken in Zuid-Limburg en Overijssel).
Toen aan Ruurd en Jetje werd gevraagd of zij een joods kind een onderduikplaats wilden geven, stemden zij zonder aarzelen toe. Zij wisten heel goed welke grote gevaren dit voor hen en hun gezin inhield. In juli 1943 kwam de toen 12-jarige Israël ? Bob genaamd ? en korte tijd later zijn één jaar oudere broertje, Mijer. De jongens werden als familie in het gezin De Roo opgenomen. Van de kinderen De Roo waren de meesten uitgevlogen en getrouwd. Alleen Bendert en Willemke (roepnaam Willie) woonden nog thuis. Maar allen, ook de schoonkinderen, wisten van de onderduikertjes.
In het dorp werd verteld dat de jongens familie waren en bij ?Oom? en ?Tante? De Roo enige tijd kwamen logeren. Mijer en Bob werkten mee op en om de boerderij. Ook hielpen zij Oom de Roo bij zijn andere werkzaamheden. Met Bendert en Willie konden zij het heel goed vinden. Wanneer er gevaar dreigde (bijvoorbeeld als er gewaarschuwd werd voor razzia?s), verstopten de jongens zich onder het stro tot het gevaar geweken was. Tot de bevrijding van Zuid-Limburg in september 1944 zijn Mijer en Bob bij de De Roo?s ondergedoken. Hun moeder, Alida Kijzer en haar andere kinderen Sini, Gini en Bernard bleken allen hun onderduik in Zuid-Limburg goed te hebben doorstaan. Vader Salomon Kijzer heeft de nazi-tijd niet overleefd. Waarschijnlijk om zijn gezin te redden gaf hij in 1942 gehoor aan de oproep voor een ?werkkamp?. Hij werd gedeporteerd en is in 1944 bij Auschwitz vermoord.Kort na de bevrijding huurde moeder Kijzer een huis in Brunssum, waar zij met haar vijf kinderen ging wonen. Mijer en Bob bleven nog een jaar werken bij Oom en Tante de Roo. In 1946 vertrok het gezin Kijzer naar Amsterdam waar Mijer en Bob weer naar school gingen, naar de GICOL, de Gemeentelijke Inhaal Cursus voor Ondergedoken Leerlingen. Mijer Kijzer vestigde zich in 1948 in Israël. In 1951 ging ook Gini, de rest van de familie volgde in 1954.
Oom en Tante de Roo en, op één na, al hun kinderen zijn inmiddels overleden. Hun dochter Willie ? al jaren mevrouw Potgieter ?