De parasja van de week, voor kinderen verteld. Vandaag gaat het verhaal over offers en offerdieren, en wat er gebeuren kan als je je niet aan de regels houdt.
Vorige week hebben we gelezen dat Mosjé zijn broer Aharon de
Hogepriester en Aharon’s zonen Nadaw en Awiehoe les gaf hoe ze offers
moesten brengen. Een hele week, zeven dagen lang deed Mosjé ze alles
voor. En op de achtste dag mocht Aharon voor het eerst helemaal zelf
een offer brengen, en Nadaw en Awiehoe hielpen hem. Het hele volk
Israël was naar de Misjkan gekomen voor deze belangrijke gebeurtenis.
En terwijl de mensen stonden te kijken gebeurde er iets
wonderbaarlijks: er schoot er een felle straal vuur uit de hemel,
rechtstreeks naar het offerdier op het altaar. Dat was een teken van
G’d. De Israëlieten juichten en vielen op hun knieën om G’d te danken.
De zoons van Aharon deden heel erg hun best om alles goed te doen. Maar
soms kun je wel eens iets tè goed willen doen: ze bedachten dat ze G’d
een wierookoffer wilden brengen, maar dat deden ze niet volgens de
regels die Mosjé ze had geleerd.
En toen ging het fout: er kwam een
vuurstraal uit de hemel die Nadaw en Awiehoe in één klap doodde. “Dat
komt omdat je zoons niet goed geluisterd hebben”, legde Mosjé aan
Aharon uit. “Maar je mag niet laten zien dat je verdrietig bent omdat
je zoons dood ziijn. Je mag je kleren niet scheuren en en je haren niet
laten groeien, want je zoons zijn gestraft door G’d voor hun
ongehoorzaamheid.” Nadaw en Awiehoe werden buiten het kamp begraven.
Aharon’s andere zoons Eliazar en Ithamar werden de nieuwe kohaniem.
“Denk erom”, waarschuwde Mosjé, “jullie mogen nooit wijn drinken als je
de Heilige Werken doet in de Misjkan. Als je dronken bent kun je geen
verschil meer zien tussen wat heilig is en wat niet. G’d heeft de
Koheen Gadol en de Kohaniem nodig om de mensen te leren hoe ze moet
leven.”
Niet alleen de hogepriester en de priesters moesten heel veel
onthouden, ook de andere mensen moesten allerlei nieuwe dingen leren.
G’d vertelde Mosjé en Aharon welke dieren de Israëlieten mochten eten
en welke niet. Dat heet rein
en onrein
. Dat moesten de Israëlieten
leren zodat ze het nooit meer zouden vergeten.
Het leek allemaal niet zo moeilijk. “Jullie mogen landdieren eten, waterdieren en vogels.”
- “De landdieren moeten helemaal in tweëen gespleten hoeven hebben, en ze moeten hun eten herkauwen.”
Rund, schaap en geit zijn dus rein (en nog zeven andere diersoorten),
maar een varken is onrein omdat het geen helemaal in tweëen gespleten
hoeven heeft, ook al herkauwt het varken zijn eten.
- “Waterdieren mogen jullie eten, maar alleen de waterdieren die schubben hebben en vinnen.”
Alle vissen met schubben hebben vinnen, maar niet alle vissen met vinnen hebben schubben. Je moet dus heel goed opletten.
- “Jullie mogen geen roofvogels eten, geen uilen, geen struisvogels, geen ooievaars, en geen vleermuis.”
G’d noemde 20 onreine vogelsoorten op, alle andere vogels mochten de
Israëlieten dus gewoon eten. Jullie weten vast dat een vleermuis wèl
vleugels heeft maar toch geen vogel is, want een vleermuis heeft