Sinds 1614 begraaft de Portugees Israëlitische gemeenschap uit Amsterdam haar doden in een oude boomgaard in Ouderkerk aan de Amstel: 27.000 overledenen liggen daar in de oksel van de Bullewijk en de Amstel. Jaarlijks komen er nog steeds tien tot twaalf bij.
‘Beth Haim’ , Huis des Levens, heet de dodenakker. Het is een terrein van ruim 4000 hectare, een plek waar stilte heerst, en rust.
De begraafplaats is een wereldplek die bezoekers trekt uit alle windstreken – nazaten van Spaanse en Portugese joden die in de loop van de geschiedenis naar de Republiek uitweken. Het oudste deel van het kerkhof lijkt bijna leeg, maar een klein aantal grafzerken steekt boven het gras uit, beschermd tegen de weersinvloeden door stro en plastic. Maar dat is schijn. Onder de grasmat liggen ook Pereira’ s, Teixeira’ s en Castro’ s. Hun graven zijn verzakt in de drassige bodem, overgroeid met gras en overdekt met een nieuwe zandlaag.
Beth Haim wás wel vol, in 1923 al. Uitbreiding was uitgesloten, een nieuwe begraafplaats ook. Met toestemming van het rabbinaat werd een deel van het kerkhof opgehoogd met zand. Tot 1963 moest de joodse gemeente hiermee verder kunnen, was de verwachting. Door de oorlog is de vraag naar ruimte voorlopig niet urgent meer. Er is plaats voor zeker nog wel achthonderd graven.
Dat de Iberische joden hun doden bijna vier eeuwen lang zo ver buiten de stad begraven, vloeit voort uit de ten onrechte veel geprezen tolerantie van Amsterdam voor deze vluchtelingen. Ja, levend waren ze meer dan welkom: de artsen en schrijvers, filosofen en hardwerkende ambachtslieden, die immers kapitaal, handelscontacten en aanzien meebrachten. Maar dood waren ze niet gewenst in Mokum, een eigen begraafplaats bijvoorbeeld werd niet toegestaan. Aanvankelijk begroeven de joden hun overledenen – na een reis van een mijl op zeven die ook nog eens veel (tol)geld kostte – in de duinen bij het Noord-Hollandse Groet. Maar de gemeente Alkmaar stak daar, als eigenaar van de grond, een stokje voor en verbood de begrafenissen.
Pas in 1614 kon de joodse gemeenschap van een der schepenen van Amsterdam voor 2.700 gulden een lap grond kopen bij Ouderkerk, een hostede met een huis, hooiberg en een bogerd. Voorwaarde was wel dat de overldenen daar per schip naar toe werden vervoerd, zeven kilometer varen over de Amstel, want geen enekele gemeente gaf permissie om het lijk van een jood over hun grondgebied te vervoeren. De eerste die op Beth Haim werd begraven, was de kleine Joseph Senior, kind van een bestuurslid van de joodse gemeente: ‘ Op deze plaats heb ik mij onder het stof gewenteld. Kort na mijn geboorte heb ik de wereld verlaten’ , is de aandoenlijke tekst op zijn grafzerk. Het was een proefbegrafenis, het moest in stilte gebeuren, zonder rouwrituelen. In 1618 werd de begraafplaats officieel erkend.
Er is nog steeds een aanlegsteiger voor rouwboten, vlakbij het gerestaureerde Rodeamentushuis, waar de rituele reiniging plaats vind en de zeven ommegangen om de baar van de (mannelijke) overledene. ‘ Verboden voor Kohaniem’ staat er op diverse bordjes; deze priesters hebben hun eigen ingang.
‘ Beth Haim’ is een monument van een kerkhof, ook geliefd bij schilders (Jacob van Ruysdael, Romeijn de Hooghe). Archeologen menen dat de heuvel in het oudste gedeelte de plaats is waar de Heren van Aemstel in de dertiende eeuw hun kasteel hadden. Mogelijkheden om dat via een opgraving te staven, zijn er niet; de joodse graven mogen niet worden geruimd of verplaatst.
Moderne technieken met infrarood camera?s leveren nog geen soelaas. Daarom zal de richtingenstrijd nog wel even voortduren met andere (Amsterdamse) archeologen die menen dat het kasteel in het centrum van de hoofdstad gestaan heeft.
Wat dat betreft is ‘ Beth Haim’ ook na vier eeuwen nog een twistappel.