De Amerikaanse journalist Jules Farber schreef een reisboek over de joden die in de Provence een veilig heenkomen vonden.
Wie Avignons indrukwekkende Palais de Papes bezoekt – Europa?s grootste gotische paleis, ter grootte van vier kathedralen, de belichaming van
de invloed van de kerk in de dertiende eeuw-eeuwse hoofdstad van de
christelijke wereld – zal zich in het algemeen niet bewust zijn van een
amper bekend historisch fenomeen: de joden van de paus.
Hier, in deze pauselijke enclave van Avignon (ook wel Altera Roma
genoemd) en het Comtat Venaissin (het huidige departement Vaucluse),
hebben zeven pausen, twee anti-pausen en later hun gezanten gedurende
vijf eeuwen onderdak geboden aan vervolgde joden.
in 1306 verbande Philips de Goede alle joden uit Frankrijk die zich
verzetten tegen (gedwongen) bekering. Maar deze streek was eigendom van
het Vaticaan, en geen deel van Frankrijk van 1273 tot 1790 (de Franse
revolutie) een periode van 517 jaar. Joden vonden er een vrijplaats.
Toegegeven, de bescherming die de kerk de joden hier bood, was
gebaseerd op een nogal ambivalent theologisch uitgangspunt. De joden
werden niet als het ?uitverkoren volk’ gezien, want ze erkenden
Christus niet als messias, maar ze waren wel diens ?getuigen?. Hun
positie was die van dakloze zwervers, die vernederd en veracht dienden
te worden. Vandaar dat de joden wel asiel kregen, terwijl protestanten,
agnosten, atheïsten en anderen verbannenen niet welkom waren
De joden mochten alleen wonen in een carrière, in feite een getto, dat
?s nachts door een christelijke poortwachter dubbel afgesloten werd. de
joodse bewoners moesten de poortwachter betalen. In vier steden hade je
zulke carrières: Avignon, Cavaillon, Carpentras en l?Isle-sur-la-
Sorgue. de joden noemden die steden veilles saintes – heilige steden.
Ze konden daar louter overleven, ze hadden het er niet goed. Ze konden
alleen handelen in tweedehands kleren en gebruikte goederen, of
geldschieter zijn. Maar ze hadden religeuze vrijheid. Om elke
verwarring met christenen te voorkomen, vooral in seksueel opzicht, had
het Vaticaan al in 1215 verordonneerd dat joden een
onderscheidingsteken moesten dragen. Dat symbool van discriminatie had
de naam rouelle, dat staat voor wile of schijf. Aanvankelijk was het
rood en wit, later werd het helgeel. Een vernederende gele hoed werd in
1524 ingesteld. Vrouwen moesten een pechihoun, stuk gele stof, aan hun
hoeden vastspelden.
CARPENTRAS
Carpentras, hoofdstad van het Comtat Venaissin, werd de inv;loedrijkste
joodse gemeenschap en de synagoge uit die stad stond model voor die in
de drie andere steden. De synagoge, uit 1367, raakte geleidelijk in
verval – tot de 18de eeuw, toen de joden in gehele Provence markten
mochten bezoeken, waarbij ze hun gele ster mochten verruilen voor een
zwarte, opdat ze onderweg niet zo snel werden overvallen. Omdat het
handelaren en nieuwe, gerespecteerde bankiers verboden was chateaux te
kopen, wenden zij hun nieuw verworven rijkdom aan om hun vervallen
gebedshuis in oude luister te herstellen. Tijdens de restauratie in 1741 beval bisschop Inguimbert, een
uitgesproken tegenstander, dat het dak van de synagoge lager moest
worden, om te voorkomen dat het boven christelijke gebouwen uit zou
steken. de gelovigen compenseerden dat door het plafond blauw te
schilderen, met sterren erop, ? aangezien er niets hoger is dan de
hemel?.
In alle vier synagoges waren uiterlijke decoraties en joodse symbolen
strikt verboden.
Zelfs een indrukwekkende stenen trap buiten de
synagoge