Op 19 december 2003 sprak prof. dr. Abram de Swaan de 32e Huizingalezing uit. Het onderstaande fragment gaat over het verband tussen volkerenmoord, gepleegd door een staat (democide) en ‘compartimentalisering’.
‘Honderdzeventig miljoen mensen werden er in de vorige eeuw vermoord in opdracht van een staat. Vijf keer zoveel als het aantal soldaten dat tijdens gevechten sneuvelde. Wie pleegden al die moorden, beulen of bureaucraten?
De staat is de grootste mensendoder in deze wereld. Niet de staat in oorlog tegen gewapende vijanden moordt het meest. De meeste slachtoffers van staatsgeweld zijn ongewapende, weerloze mensen. Voor de massale moord van staatswege is de term ‘democide’ in omloop gekomen, letterlijk ‘volkerenmoord’.
Onder die noemer valt allereerst de genocide, de massale moord van staatswege op mensen vanwege hun nationale, etnische, raciale of religieuze achtergrond. Onder de term democide valt ook wat wel ‘politicide’ wordt genoemd: de massale vernietiging door de staat van weerloze mensen vanwege hun politieke overtuiging. Ten derde omvat de term democide ook alle grootschalige vernietiging door staatsgeweld met geen ander doel dan de bevolking in het algemeen te terroriseren om zo alle tegenstand te verlammen. ‘Democide’ omvat dus alle dodelijk staatsgeweld op grote schaal, direct of via handlangers, tegen ongewapende burgers.
Zover de geschiedenis terugreikt hebben mensen grootscheepse slachtingen onder andere mensen aangericht. Van de meeste is niets of nauwelijks iets bekend. Vrijwel elke oorlog, elke veldslag liep uit op brandschatting, plundering, verkrachting van de vrouwen der overwonnenen, uitroeiing van de vijanden, of ze zich nu verweren konden of niet. Daar is niets bijzonder moderns of eigentijds aan.
Nieuw aan de massale mensenvernietiging in de Nieuwste Tijd is ten eerste de schaal waarop het gebeurt en ten tweede de manier waarop die slachtingen zich voltrokken. Ten derde, en meest belangrijk, de rol daarbij van de staat en van het staatsvolk, de natie.
Vooruitgang in de vernietigingstechniek heeft aan de massaliteit bijgedragen, maar die nieuwe technieken gaven op zich niet de doorslag. Met bijl, kolf, knuppel en sikkel zijn ook in deze tijd miljoenen mensen afgemaakt. Daar zijn blijkbaar geen gaskamers of nucleaire raketten voor nodig. Er zijn andere soorten van techniek die veel meer aan de schaalvergroting van het moorden hebben bijgedragen: de techniek van de massapropaganda en de techniek van de massa-organisatie.
Het beeld van routineus en passieloos automatisme beantwoordt aan het ideaalbeeld, het zelfbeeld van de administrateur en de militair als moordenaar. Maar zo ging het nergens en nooit.
In werkelijkheid moeten de daders mensen afmaken die proberen te vluchten of zich te verbergen, die trachten zich vrij te kopen of die zich verzetten. De doders moeten werken onder hoge tijdsdruk, vaak onder oorlogsomstandigheden, dikwijls niet ver van het front. Zij zijn bang voor hun bazen, ze moeten zich over hun weerzin heenzetten, hun walging, hun medelijden en hun schaamte. Ze werken zich in een roes, en raken in razernij, ze gaan zich te buiten op elke mogelijke manier en haast iedere manier wordt dan mogelijk. Het feitelijke moorden is een wild en een barbaars bedrijf. Het is goor.
Daarmee worden in het verhaal over massale mensenvernietiging twee lijnen zichtbaar die elkaar nooit helemaal raken ? die van het machinale en die van het barbaarse, de spookbeelden van machinemensen en beestmensen, van bureaucraten en barbaren. Die twee beelden lijken elkaar uit te sluiten.
Waren de daders wild en barbaars als beesten, of waren zij kille, gedisciplineerde moordmachines? Dat is de vraag die zich nu al een eeuw lang blijft opdringen in het Europese debat.
De twee antwoorden lijken onverenigbaar: één van beide moet de juiste zijn. Ik denk daarent