De Duitse ‘Welt-Literaturpreis’ ging dinsdag naar Leon de Winter. Zijn werk is vaak bekritiseerd om de grote rol die het toeval erin speelt, maar juist bij joodse auteurs van zijn generatie een belangrijk thema.
“Wat kan een mens binnen een uur aan ongerijmdheden verdragen?” vroeg
de verder lovende Vrij Nederland-recensent van De Winters nieuwe boek
God’s Gym zich onlangs af. En moet de start van het boek, met een blik
uit de ruimte op aarde, tonen dat het verdriet van hoofdpersoon Joop
Koopman om de dood van zijn dochter Mirjam vanuit kosmisch perspectief
bezien niets voorstelt?
De recensent in het NIW vond zelfs dat al dat toeval maar afleidde van
wat de roman had moeten zijn: een intiem monument voor het verdriet van
een vader; het verband tussen toeval en het verwerken van verdriet is
hem ontgaan.
Toeval mág kennelijk niet in een literair werk. Het overtreden van die
regel is De Winter vaak als onbenulligheid of kitscherigheid, naar
aanleiding van Place de la Bastille, Zoeken naar Eileen W., Kaplan,
Zionoco en ga het bekroonde oeuvre maar langs. Toch heeft De Winter
vaak uitgelegd waarom het toeval bij hem allesbehalve een vorm van
onbenulligheid is. In Place de la Bastille (1981) wil hoofdpersoon Paul
een boek schrijven over de Franse revolutie en de mislukte vlucht van
Lodewijk XVI en Marie Antoinette. In dat boek moet die vlucht weacute;l
slagen, legde De Winter uit: “De mislukking is een keten van
toevalligheden en juist dat fascineert Paul zo.”
Het onderwerp toeval fascineert De Winter zelf ook. “Dat hangt
onvermijdelijk samen met het gezin waarin ik ben opgegroeid,” vertelde
hij eens. “Het toeval heeft daar zo’n fundamentele rol gespeeld. Het is
een wonder dat wij er waren. Als je je realiseert wat voor tocht mijn
ouders in de oorlog hebben ondernomen… Dat is nauwelijks te geloven.
Iedere keer konden ze op het laatste nippertje ergens wegkomen voordat
er weer Duitsers binnenvielen. Ik heb van jongsaf begrepen dat het
helemáál niet vanzelfsprekend is dat je er bent en dat mijn ouders er
nog waren. Het is een kwestie van toeval geweest.”
Dat kan haast heel naoorlogs joods Nederland hem nazeggen. Al zijn De
Winters boeken nog zo ‘snel’ geschreven, via het toeval raken ze aan de
verwerking van het onverwerkbare. In God’s Gym probeert hoofdpersoon
Joop voortdurend zin te geven aan de chaos en het verdriet waarin zijn
leven verandert na de plotselinge dood van zijn dochter Mirjam bij een
“toevallig” ongeluk.
De Winter zei ooit dat toeval in de literatuur niet bestaat. “Je
probeert alles zinvol te maken, alles betekenis te geven. Via een grote
magische beweging probeer je in een verhaal iets dat geen zin draagt,
zin te geven,” zei hij toen. Maar zo gemakkelijk is de vraag naar de
betekenis van rampen niet te beantwoorden. Niet voor Joop Koopman uit
God’s Gym, niet voor diens nichtje Linda dat schijnbare wartaal spreekt
als: “Er is geen waarheid in lijden, van de oorzaak van lijden, van het
einde van lijden, noch van het pad.” Niet voor Mayer in Zionoco, die na
de dood van zijn vader in diens voetspoor volgt en rabbijn wordt, maar
“sprakeloos blijft als hem gevraagd wordt hoe een God van
rechtvaardigheid een kind kan laten sterven”. Niet voor heel veel van
De Winters hoofdpersonen. Einstein deed ooit de beroemde uitspraak dat
God niet dobbelde met het universum; hij verzette zich tegen
toevalligheden (van de kwantumfysica); hij geloofde in structuren,
oorzaken en gevolgen, ook bij schijnbaar onsamenhangende
verschijnselen. Maar weinig mensen kunnen aanvaarden dat er een reden
zou zijn waarom een kind in Zionoco moest sterven, of zes miljoen
joden, of – zoals in de achtergrond van GodÕs Gym – al die mensen in de
Twin Towers. En nog kwellender is de vraag: waa