Iedereen weet het en iedereen weet ook dat het nooit meer mag gebeuren: Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden ruim 6 miljoen joden vermoord. Wat echter minder bekend is, is dat er ook enkele joodse mensen zijn die beschermd werden door Mussert.
Iedereen weet het en iedereen weet ook dat het nooit meer mag gebeuren: Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden ruim 6 miljoen joden vermoord. Wat echter minder bekend is, is dat er ook enkele joodse mensen zijn die beschermd werden door Mussert.
In februari 1943 weet de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken Karel Johannes Frederiks samen met zijn ambtgenoot Jan van Dam een lijst samen te stellen van Höchstellungsjuden, joden die van maatschappelijk of wetenschappelijk belang zijn geweest voor het Derde Rijk, door bijvoorbeeld in de Eerste Wereldoorlog voor Duitsland te vechten. Frederiks’ medewerker I.E. Hess schrijft hierover in zijn memoires:
‘Er was van den beginne af aan reeds een lijstje [bedoeld wordt de ‘Blaue Reiter’] van zogenaamde NSB-joden. Van Duitsche zijde had men zelf enige joden op een lijstje geplaatst, teneinde bijzondere bescherming te genieten uit hoofde van vroegere lidmaatschap der NSB, gemengd huwelijk met iemand die naar het Oostfront was gegaan en dergelijke. Deze mensen werden tenslotte uitgenodigd naar Doetinchem te komen te hunne verdere beveiliging, op de zelfde wijze als de anderen naar Barneveld zouden gaan. De directeur van de inrichting te Barneveld, zou tevens directeur te Doetinchem zijn. De interne inrichting en verzorging van de instelling te Doetinchem, werd aan het departement overgelaten.’
De meeste van deze joden worden ondergebracht in Barneveld, maar de – oorspronkelijk 64 – ‘Mussert-joden’, joden die zelf nauwe contacten hebben met de nazi’s en daardoor bescherming genieten van Anton Mussert, van de lijst krijgen een ander onderkomen: de voormalige pastorie Villa Bouchina (vermoedelijk vernoemd naar Boukje Schoenmakers, een van de vorige bewoners) aan de Dominee van Dijkweg 13 te Doetinchem. Later wordt dit aantal teruggedrongen naar 32 en van 32 naar elf. Onder deze Mussert-joden bevinden zich mevrouw C. Ancona, Abraham Spetter, Paul Drukker en de familie Rimini (bestaande uit man, vrouw en twee kinderen) maar ook de bekende illustrator Jo (Joseph Eduard Adolf) Spier met zijn vrouw Tineke Spier-Raalte en de kinderen Peter Spier (15), Celine Spier (13) en Tom Spier (11). Die laatste keuze is opmerkelijk, want de familie Spier heeft nooit contacten gehad met de NSB. Peter Spier verklaard dat na de oorlog zo:
‘Mussert heeft een keer een tekening van mijn vader gekocht, in 1933, bij de Joodse kunsthandel Goudstikker en toen heeft Mussert geloof ik een keer een boeket bloemen aan mijn vader gestuurd. Ik geloof dat ik mijn leven aan Mussert te danken heb.’
In een proces-verbaal van Mussert vertelt de NSB’er dat hij Jo Spier heeft willen behouden voor het Nederlandse volk. De geruchten dat Spier zelf NSB’er was, gaan nog steeds.
De familie Rimini krijgt uitstel wegens ernstige ziekte van een van de kinderen en Jo Spier is op het moment dat zijn familie Villa Bouchina betrekt nog bezig met wandschilderingen in het kinderhospitaal van Westerbork, als straf voor een spotprent die hij in 1939 van Hitler heeft gemaakt.
De overige zes Mussert-joden betrekken de pastorie in Doetinchem op zaterdag 27 februari 1943. Van de inrichting is weinig bekend, het enige wat Peter Spier zich nu nog kan herinneren is dat zich op de begane grond de keuken, woonkamer en het kantoor van Spanjaard bevind, en dat de drie kinderen een kamertje delen. In maart 1943 krijgt Jo Spier 6 dagen verlof van Westerbork, maar hij mag volgens de regels niet in Villa Bouchina logeren. De joodse raadsman Mogendorf biedt hem een slaapplaats in zijn huis aan (de jongste dochter heeft na de oorlog echter altijd stellig beweerd dat